De ochtend begon hoopvol; de zon bescheen de picknicktafel, de koffie smaakte prima en de gespreksinhoud was gevarieerd. We bespraken Coronamaatregelen, jongenskostscholen in de jaren ’60, het nut van lange mouwen, het droge weer en de traagheid van glasvezelkabel. Het werd tijd om aan het werk te gaan en de vrijwilligers verspreidden zich over het voedselbos.
A ging aan de slag in “zijn” stinzentuin, B nam het klinkerpaadje bij de insektenmuur voor zijn rekening, C ging verder met het onkruidvrij maken van de snipperpaden. Vrijwilliger D had zijn zeis meegenomen en toonde zich een ware meester in het gebruik ervan. Tja, voor de pechvogels E, F, G en H bleef er niets anders over dan de Klus. De Klus die iedereen ontzag inboezemt, de Klus die iedereen probeert te ontwijken, het gebed zonder einde. Een deel van het voedselbos is namelijk totaal overwoekerd door metershoge bosrank en ondoordringbare braamstruiken.
Bosrank en braam moeten dus bestreden worden. Snoeien, knippen, hakken, spitten, snoeien, knippen, hakken, hakken, spitten, snoeien. Het is niet moeilijk maar na een tijdje gaat het wel moeilijk. Ach, Lynn Anderson zong er al over in de jaren zeventig, er is dus niets nieuws onder zon. I never promised you a rose garden.