Lang geleden bezocht ik een afscheidsreceptie van een onderwijscollega die met pensioen ging. Deze leerkracht had meer dan veertig jaar gewerkt zonder één dag ziek te zijn. Tijdens de receptie werd er gesproken, mooi gesproken. Een oude, stramme oom droeg plechtig het gedicht “De beste vriend” voor van P.A. de Génestet dat hij zeer passend vond voor het feestvarken. Ik schenk de lezer het eerste en het laatste couplet.
Ik heb een vriend met ijzren hand
En koel gebiedend oog;
Met recht gevoel en kloek verstand,
Doch vaak wel norsch en droog.
Want volg ik hem, dan rondom mij
Schept hij mij vrede en licht,
En stemt mij ’t hart zoo ruim, zoo vrij....
Hoe is zijn naam? – De Plicht.
Aan dat gedicht moest ik denken toen we vanmorgen samenkwamen bij het voedselbos om na het kerstreces weer aan de slag te gaan. Tijdens de koffiepauze werd er gesproken over het toekomstbeeld voor de vrijwilligers. Dit eerste jaar is er door de stuurgroep begrijpelijkerwijs duidelijk richting bepaald en gestuurd leiding gegeven. De vrijwilligers werden nu uitgenodigd na te denken over mede-sturing geven en/of over verantwoordelijkheid nemen voor deelgebieden. Al pratend kwamen er veel mogelijkheden voorbij, van gewenst realistisch tot wild utopisch. Voor mijzelf kwam ik tot de conclusie dat er in de nabije toekomst nog veel mogelijkheden zijn om iets op te pakken. Vooralsnog echter is dat niet aan de orde. Ik heb namelijk ook een vriend, een beste vriend. Het is de rode schop waarmee ik, ook weer vanmorgen, plichtmatig keer op keer mijn kruiwagen vul met houtsnippers. Een vriend met ijzeren hand en een koel gebiedend oog.