De somberte ligt deze woensdagochtend als een vale, muffe deken over het grijze voedselbos. De natte bomen vormen een droevig decor voor het toneelstuk, vanzelfsprekend een drama, waarin vrijwilligers een ondankbare bijrol spelen. Ik heb er niet veel zin in. Dat gevoel wordt versterkt wanneer de eerste scène blijkt te bestaan uit het verslepen van takkenbossen die nota bene een week eerder op die plaats zijn neergegooid. Het enige voordeel van dit karwei is dat je ervan opwarmt, het is namelijk ook nog eens vies waterkoud.
Mijn humeur wordt iets beter wanneer ik achter de coulissen meeloop met T, hij speelt vandaag de rol van essenblesser. Gedreven legt hij uit waarom de ene es wel in aanmerking komt omgezaagd te worden en een andere niet. Er zullen veertig joekels van essen tegen de vlakte gaan. Bij één boom heeft T met rode verf een pijl en het cijfer vier op de boombast gespoten. De boom moet op vier meter hoogte worden afgezaagd, de stam blijft dus voor een deel staan. De boom is lang geleden getroffen door de bliksem waardoor de bast opengespleten is. Nog mooier is het feit dat de essenbastwoekerkever overal in deze stam gaatjes heeft geboord, gaatjes van soms wel een vinger dik. Deze stam zal een ideaal tehuis vormen voor vogels en insecten.
De volgende acte begint: met A en L graaf ik in het strokendeel wortelstekken van rabarber in. Routineus klaren we dit karwei. Tijdens de pauze ontvangen de vrijwilligers een weckpotje met mispelgelei, een attentie van restaurant Le mirage. Het is sowieso knap dat mensen van zo’n vieze vrucht iets lekkers weten te maken, we stellen het gebaar extra op prijs wetende dat het in de horeca de laatste tijd geen vetpot is.
Het tweede bedrijf bestaat voor mij uit bekend werk; ik krijg een onbeduidend rolletje als bosrankbestrijder. Na afloop van het spel is er geen applaus, geen staande ovatie en al helemaal geen bos bloemen. In de mist fiets ik weer naar huis terwijl ik mijn tekst voor de volgende keer oefen: essenbastwoekerkever, essenbastwoekerkever.